Een snobistische puber, dat was ik zo rond mijn veertiende besef ik nu. Ik was mijn tijd vooruit. Als anderen geen echte Levi’s, Lee, Wrangler of Roy Rodgers spijkerbroek aan hun kont hadden was ik niet in hen geϊnteresseerd. Deze mensen waren nep vond ik. Ik herinner me een gesprek daarover met een vriendje. Hij wees me op mijn starre houding en suggereerde dat het beter was mensen niet op hun uiterlijk af te rekenen. Dat kon je niet maken. Onzin, zei ik resoluut, aan het uiterlijk kun je heel wat aflezen over iemands innerlijk.
Moest hieraan denken toen ik van de week 3,5 uur moest wachten op een vertraagd vliegtuig. Ik was alleen, de krant was uit en ook die van de dag ervoor, ik had een zonnebril gekocht en kopjes koffie en een broodje genomen. Wat zat er anders op dan om me heen te kijken, af te gaan op het uiterlijk van mensen en daaruit conclusies te trekken en wat theorietjes te toetsen? Zoals dat stel daar met die dikke zoon, de eveneens uitgezakte vader die een glimmend t-shirt droeg, behangen was met sieraden en natuurlijk, kijk naar die lichaamstaal, gewoon een nicht. Alledrie om half 11 al aan de witte wijn. De man schreeuwde nu en dan wat tegen de vrouw, zij knikte gedwee, de zoon lachte onhandig. Wat ontkenning van je geaardheid niet kan aanrichten, stampte ik met olifantenpoten door deze ongetwijfeld veel subtieler liggende verhoudingen. Enfin. Ik bestudeerde gezichtstrekken van andere wachtenden en boog me over het verschijnsel van het vertrokken mondje en de groeven en soms verbeten blik die daarbij horen.
Toen ik strafrecht deed in Groningen was daar die discipline nogal dadergericht. Dat wil zeggen, eigenlijk kon hij/zij er meestal niets aan doen, maar de wandaad was het gevolg van wat de dader vooral in zijn jeugd allemaal had meegemaakt. Er werd flink afgegeven op types als Lombroso en volgeling Buikhuisen. Die beweerden dat je iemands criminele handel en wandel onder andere kon aflezen aan uiterlijke kenmerken als brede kaken en diepliggende ogen. Nu vind ik ook dat je bepaalde types criminelen er zo uitpikt, als je je ogen niet in je zak hebt. Jazeker. Dat kan hem trouwens ook in spijkerbroeken zitten, en dan vaak juist geen neppers.
Ook op andere terreinen ben ik inmiddels een kleine snob geworden ben ik bang. En gniffel ik als ik de visverkoopster tegen haar man hoor zeggen: zeg Ad, de Aardappeleters, is dat nou van Rembrandt of van Gogh? Of vorige week in de Hermitage, bij de tentoonstelling van Rubens, toen iemand zich hardop afvroeg of deze nou katholiek of protestant zou zijn geweest. Dat zie je toch zo, oen! schoot door mijn hoofd. Bij mijn observaties denk ik er nu wel van alles achteraan: hoe zou die dat nou ook moeten weten, toch niet gek? Zij weet hoe je vissen moet stropen, ik niet.
Opgroeien deed ik op het platteland en als ik mijn tafelmanieren niet juist in de praktijk bracht brieste mijn vader: we zijn hier niet bij van de L!! Dat waren de buren. Veel later, toen mijn ouders zich hadden teruggetrokken in Frankrijk, zag ik hen tijdens een bezoek allebei hun bord aflikken na de maaltijd. Gewoon, onverstoorbaar en synchroon, alsof ze nooit wat anders hadden gedaan, want het was zo lekker, mijn moeder had weer eens zo goed gekookt.
Ik was geschokt, toen geamuseerd, en veel later eigenlijk best trots op mijn ouders. Ze waren zo verdomde echt.